- guider
- guider [giedee]I 〈overgankelijk werkwoord〉1 〈iemand, dier〉leiden ⇒ 〈iemand〉 de weg wijzen2 〈figuurlijk〉begeleiden ⇒ raad geven aan3 〈machineonderdeel, gereedschap, wapen〉(ge)leiden ⇒ 〈auto, schip, vliegtuig enz.〉 besturen♦voorbeelden:1 guider un aveugle • een blinde geleidenguider un cheval • een paard mennenguider un touriste • een toerist rondleidenvisite guidée • rondleiding2 guider un enfant dans ses études • een kind bij zijn studie begeleiden3 avion guidé par radio • draadloos bestuurd vliegtuigII se guider (sur) 〈wederkerend werkwoord〉1 zich richten (naar) ⇒ zich oriënteren (op)v1) leiden, de weg wijzen2) begeleiden3) besturen
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.